- bit
- n. bit (computers), binaire cijfer--------n. stukje; beetje; klein muntstuk; boor; bit (in de mond v.e. paard)bit[ bit]1 beetje ⇒ hapje, stukje 〈voedsel〉2 beetje ⇒ stukje, kleinigheid3 beetje ⇒ ogenblikje, momentje4 (ge)bit 〈mondstuk voor paard〉5 boorijzer6 schaafijzer/beitel/mes7 sleutelbaard8 muntje 〈Amerikaans-Engels, in het bijzonder twaalf en een halve dollarcent〉9 〈computer〉bit 〈kleinste eenheid van informatie〉♦voorbeelden:2 bits and pieces/bobs • stukken en brokken〈informeel〉 a bit at a time • bij beetjes, stukje voor stukjethat was a bit much for me • dat was me wat te veel〈informeel〉 bit by bit • bij beetjes, stukje voor stukjetear something to bits • iets in stukken/stukjes scheuren〈figuurlijk〉 my nerves went to bits • ik kreeg het op de zenuwennot a bit better • geen haar beternot a bit (of it) • helemaal niet(s), geen zierhe is a bit of a liar • hij is nogal een leugenaara bit of advice • een goede raada bit of news • een nieuwtje3 wait a bit! • wacht even!6 〈figuurlijk〉 champ/chafe at the bit • niet te houden/ongedurig zijntake the bit between its teeth • op hol slaan 〈van paard〉; 〈figuurlijk〉(te) hard van stapel lopen¶ 〈Brits-Engels; slang〉 a (nice) bit of skirt/stuff/fluff • een lekker stuk〈informeel〉 do one's bit • zijn steen(tje) bijdragen〈informeel〉 every bit as good as you • in alle opzichten zo goed als jij
English-Dutch dictionary. 2013.